Een man brengt een stamrecht van € 130.000 onder in een stamrecht-B.V., welke is opgericht op 14 september 2011. Tussen 5 oktober 2011 en 12 oktober 2011 leent de B.V. € 130.000 uit aan de aandeelhouder. Naar aanleiding van een onderzoek, wijst de inspecteur erop dat er een geldleningsovereenkomst moet worden opgemaakt. De B.V. en de aandeelhouder stellen vervolgens een overeenkomst op, maar komen de gemaakte afspraken in de overeenkomst niet na. De inspecteur legt vervolgens een naheffingsaanslag loonheffingen op. Volgens de inspecteur is er namelijk sprake van afkoop van het stamrecht. Rechtbank Noord-Holland heeft eerder al geoordeeld dat er sprake is van een onzakelijke lening, omdat er geen reële zekerheden zijn bedongen. De inspecteur heeft dan ook terecht vastgesteld dat de aandeelhouder direct de beschikking heeft gehad over de gelden die bestemd waren voor het stamrecht, en de aanspraak terecht tot het loon uit vroegere dienstbetrekking van de man gerekend.
In hoger beroep oordeelt Hof Amsterdam dat er met het ter beschikking stellen van het geld aan de aandeelhouder een belaste afkoop van het stamrecht heeft plaatsgevonden in 2011. Het Hof overweegt daarbij dat de B.V. het geld feitelijk aan de aandeelhouder heeft overgemaakt zonder daartegenover een vergoeding te bedingen, en zonder dat zij weet of, en zo ja wanneer, het geld zal worden terugbetaald. Volgens het Hof kan de B.V. geen aanspraak maken op aflossingen volgens het later overeengekomen aflossingsschema, en is er voor de leningen ook geen zekerheid gesteld. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Bron: Hof Amsterdam 31 januari 2019 (publicatie 29 mei 2019).