Een vrouw van Poolse nationaliteit werkt van 1 januari tot en met 21 juni 2013 in dienstbetrekking in Nederland en gaat daarna terug naar Polen, waar zij de rest van 2013 geen betaalde arbeid verricht. Bij het opleggen van de aanslag IB 2013 gaat de inspecteur ervan uit dat zij in die periode premieplichtig is voor de volksverzekeringen in Nederland. De inspecteur herrekent het premiedeel van de algemene heffingskorting tijdsevenredig. De vrouw gaat in beroep en stelt dat de stelling van de inspecteur in strijd is met het vrije verkeer van werknemers.
Eerder al heeft Hof ’s-Hertogenbosch geoordeeld het hiermee niet eens te zijn. De Hoge Raad besluit een prejudiciële vraag aan het Europese Hof van Justitie te stellen. Onlangs heeft het Hof beslist dat de tijdsevenredige berekening van het premiedeel van de algemene heffingskorting niet in strijd is met het vrije verkeer van werknemers. Naar aanleiding daarvan heeft de Hoge Raad nu eindarrest gewezen en beslist dat uit de uitspraak van het Euroepse Hof volgt dat de Poolse vrouw alleen aanspraak heeft op een gedeelte van het premiedeel van de algemene heffingskorting dat is bepaald in tijdsevenredigheid naar de periode van verzekering in Nederland. De Hoge Raad verwerpt de stelling van de vrouw dat de algemene heffingskorting aan haar moet worden toegekend zonder toepassing van de tijdsevenredige vermindering van het premiedeel van die heffingskorting.
Bron: Hoge Raad 12 april 2019.