Een vrouw is enig-aandeelhouder en bestuurder van een Nederlandse B.V. Zij emigreert op 14 oktober 2013 naar België. Eind 2012 heeft de B.V. een vordering van € 2,3 miljoen op de vrouw. Deze vordering wordt in de aangifte vennootschapsbelasting van 2012 afgewaardeerd naar nihil. In 2013 neemt de vrouw een bedrag van ruim € 700.000 in contanten op, dat door de B.V. in rekening-courant wordt bijgeboekt. Verder vergoedt de B.V. ruim € 200.000 aan advocaatkosten voor haar echtgenoot. Op 1 april 2016 wordt de B.V. failliet verklaard. De inspecteur legt een naheffingsaanslag dividendbelasting 2013 op aan de B.V. Dit is echter alleen maar mogelijk als de B.V. nog in Nederland is gevestigd. Belanghebbende is van mening dat de B.V. in België is gevestigd en dat daarom geen aanslag dividendbelasting kan worden opgelegd.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de B.V. met ingang van 14 oktober 2013 in België is gevestigd. De Rechtbank geeft aan dat het belastingverdrag tussen Nederland en België bepaalt dat voor de toepassing van het verdrag een lichaam is gevestigd in de staat waar haar feitelijke leiding is. Dit is de plaats waar de leiding de kernbeslissingen met betrekking tot de activiteiten van dat lichaam neemt en de eindverantwoordelijkheid voor deze beslissingen draagt. In bepaalde gevallen geeft de leiding vanuit die plaats ook instructies aan de werknemers. Wie de dagelijkse leiding heeft, is niet van belang voor het bepalen waar een lichaam verdragsrechtelijk is gevestigd. In deze zaak bewijst de belastingdienst niet dat een ander dan de vrouw de kernbeslissingen neemt en de eindverantwoordelijkheid draagt. Bovendien wijst niets erop dat de vrouw de kernbeslissingen neemt in Nederland. Daarom oordeelt de Rechtbank dat na de emigratie van de Dga de B.V. verdragsrechtelijk gezien in België is gevestigd. Voor de dividenduitkeringen die na 13 oktober 2013 zijn gedaan, geldt dan dat zij niet aan de heffing van Nederlandse dividendbelasting mogen worden onderworpen. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat in 2013 vóór 14 oktober € 159.747 in rekening-courant is opgenomen en € 106.709 aan advocaatkosten voor de echtgenoot van A is betaald. Deze uitdelingen heeft de inspecteur terecht in de naheffingsaanslag betrokken, omdat A toen nog in Nederland woonde.
Bron: Rechtbank Noord-Holland 2 juli 2019.