Een vrouw woont in België en werkt in dienstbetrekking in Nederland als redactrice voor een tijdschrift. Zij is van mening dat zij niet belastingplichtig is in Nederland. Eerder heeft ze al geprocedeerd over de voorlopige aanslag IB 2008, waarbij ze door de Hoge Raad in het ongelijk is gesteld. De onderhavige procedure gaat over de definitieve aanslagen IB 2008 en 2010. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de vrouw belastingplichtig is in Nederland. De Rechtbank baseert dit onder meer op het feit dat het niet aannemelijk is dat zij met haar werkgever is overeengekomen dat zij binnen de normale arbeidstijd werkzaamheden buiten Nederland zal verrichten. Tevens overweegt de Rechtbank dat de werkgever heeft verklaard dat alle werkzaamheden in Nederland plaats hebben gevonden. Verder merkt de Rechtbank nog op dat ook niet is gebleken dat de vrouw in België belasting heeft betaald over (een deel van) haar salaris. Dat in België een aanvullende gemeentebelasting over het salaris wordt geheven, telt niet als belastingheffing in deze zin.
In hoger beroep oordeelt ook Hof ‘s-Hertogenbosch dat de dienstbetrekking geheel in Nederland is vervuld. Het Hof wijst er hierbij onder meer op dat uit de arbeidsovereenkomst blijkt dat de vrouw in dienst is van een in Nederland gevestigde werkgever die op haar loon Nederlandse loonheffing heeft ingehouden. Verder is volgens het Hof van belang dat de vrouw de besluiten van de Sociale Verzekeringsbank over haar verzekeringspositie niet heeft aangevochten. Het Hof merkt verder nog op dat de vrouw, als meest gerede partij, er ook niet in is geslaagd om aan te tonen dat er sprake is van in België verrichte werkzaamheden. Ook de gebreken op enkele formele punten die de vrouw heeft aangedragen, leiden er volgens het Hof niet toe dat de aanslag moet worden aangepast. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof nu bevestigd.
Bron: Hoge Raad 13 maart 2019.